Inhoudsopgave
Welke materialen heb ik nodig om bewegend leren in te zetten?
Dat antwoord is eenvoudig! Er is geen vaste lijst van spullen die je nodig hebt. Je kunt bewegend leren inzetten met zelf te kiezen materialen (en / of werkvormen).
Materialen voor bewegend leren die goed bij mijn manier van werken passen zijn: pionnen, hoepels, hordes, ballen, hesjes / houten blokjes / pittenzakjes met een transparante zak erop, waslijn, knijpers, speedladder, kunststof rondjes / fiches (geknipt uit onderleggers) met whiteboard stiften, allerlei dobbelstenen, draaischijven, teamfiches, post-its, kaartjes met woorden / sommen / …., maar ook de leermatten van Powerspel die zowel voor buiten als binnen gebruikt kunnen worden. Hoewel deze matten ook met stoepkrijt op het plein getekend / geschreven kunnen worden, scheelt dit aanzienlijk in de voorbereidingstijd. Ideaal om de werkdruk te verminderen.
Twee vormen van bewegend leren
De vraag ‘welke materialen er nodig zijn om bewegend leren in te zetten’, is duidelijk. Het antwoord niet…. Het hangt af van hoe je bewegend leren in wilt gaan zetten én wat bij jou als leerkracht past. Er zijn twee vormen van bewegend leren:
- Je gaat cognitieve activiteiten afwisselen met momenten van beweging.
- Je hebt het bewegen geïntegreerd in de cognitieve activiteit.
Maakt het uit waar je voor kiest? Dat ligt aan je doel.
Cognitieve activiteiten afwisselen met momenten van beweging
Wil je de kinderen niet de hele dag stil laten zitten, wil je ze tegemoetkomen in de bewegingsdrang en zoek je afwisseling in je dagprogramma, maar vind je het wel belangrijk dat kinderen de lessen in het werkboek of schrift maken, dan is optie 1 wat bij je past.
Bewegen geïntegreerd in de cognitieve activiteit
Heb je een grotere ruimte tot je beschikking (bv plein of speelzaal), ben je bereid je voorbereiding anders in te vullen en heb je als doel dat kinderen de leerstof beter verankeren door beweging in te zetten, dan past optie 2 beter bij je.
Is er dan één goed of fout? Nee! Het is anders; andere doelen, een andere keuze en dus een ander effect. In beide gevallen zijn kinderen in beweging en voor veel kinderen is dat al een hele fijne ontwikkeling.
BEWEGINGSMOMENT TUSSEN JE LESSSEN
Wanneer je ervoor kiest om cognitieve activiteiten af te wisselen met momenten van beweging, zal dit vaak in de klas gebeuren. Hier is de ruimte beperkt, maar vaak ook de tijd! Het bewegend leren is dan een soort actieve Energizer die ingezet wordt tussen 2 lessen of tussen de instructie en de verwerking. Je zou bijna letterlijk kunnen zeggen dat het ‘even de benen strekken’ is.
Voorbeelden
Aan de activiteit hoeft dus ook geen directe leerstof gekoppeld te zijn (hoewel dit wel kan). Denk hierbij bijvoorbeeld aan; ‘commando pinkelen’ maar dan met bewegingen erbij, ‘follow the leader’ (één kind is de leider en de rest doet na), zet Just Dance eens aan, overgooien met een bal terwijl er bijvoorbeeld tafels geoefend worden, maar denk ook eens aan de bewegingsdraaischijf of de bewegingsdobbelstenen. Hier staan 12 bewegingen op die uitgevoerd moeten worden, waar ook tal van spelmogelijkheden bij te bedenken zijn.
BEWEGINGSMOMENT TIJDENS JE LESSEN
Als je het bewegen geïntegreerd hebt in de cognitieve activiteit, is het handig om te werken met basismaterialen. Je kunt ervoor kiezen om de hele groep hetzelfde te laten doen of om te werken met een circuit.
Cirquit
Bij het werken met een circuit, heb je meer materiaal nodig en ben je vaak wat meer tijd kwijt met het klaarzetten, máár werken de kinderen vaak ook langer aan het bewegend leren, zijn ze intensiever met de stof bezig én bewegen ze ook meer.
Snelle voorbereiding
Zelf ben ik een voorstander van goed basismateriaal dat zich leent om veelzijdig ingezet te worden, máár wat ook snel klaar te zetten is zoals pionnen, de leermatten, houten plankjes of hesjes met een transparant zakje, draaischijven, ballen of dobbelstenen. Het ligt in een handomdraai klaar en het biedt tal van mogelijkheden!
Werken met kaartjes
Kaartjes zijn vaak wat minder snel klaar (tenzij je deze aanschaft), máár zijn wel érg praktisch! Naast dat het gebruik maken van kaartjes zorgt dat kinderen meer bewegen en de snelheid hoger de ligt, heb je als leerkracht ook veel grip op de lesinhoud. Werken met kaartjes, afgedrukt op 250 grams papier, heeft mijn voorkeur, omdat de kaartjes dan een stuk langer mee gaan.
Vochtig buiten? Geen probleem. Dan kies ik voor een werkvorm met de transparante zakjes. Wanneer je de kaartjes daar insteekt, blijven ze droog en beschermd. Lamineren is dus niet meer nodig!
Voorbeelden uit de praktijk
Kaartjes met een andere inhoud geven een (bijna) dezelfde oefening een heel ander karakter.
Drie verschillende voorbeelden uit de praktijk:
1. Rekenen
Je hebt kaartjes met sommen tot 20 en je hebt een stapeltje pionnen. Bij elke pion leg je een kaartje met een som neer. De kinderen springen dan van pion naar pion en zeggen daarbij de som met antwoord.
2. Spreekwoorden
Je laat de pionnen staan (eventueel kun je ze wat verder uit elkaar zetten)! Je wisselt de kaartjes alleen. Nu werk je met kaartjes voor spreekwoorden. Je verdeelt de kinderen in groepjes en zij gaan estafette spelen. De kaartjes met betekenissen leg je bij de pionnen en de kaartjes met de spreekwoorden blijven bij het groepje. De kinderen in het groepje verdelen de kaartjes met spreekwoorden onder de spelers of kiezen kaartjes tot ze op zijn. Speler 1 van het groepje rent langs de pionnen en gaat dan op zoek naar de betekenis van het eerste spreekwoord. Het kind legt zijn kaartje vervolgens bij de juiste pion neer. Bij terugkomst wordt speler 2 aangetikt. Die gaat daarna op zoek naar de betekenis van het volgende spreekwoord. Enzovoort. Wie heeft als eerste alle kaartjes bij de juiste pionnen liggen?
3. Spelling
Je laat de pionnen op dezelfde wijze staan en neemt er nu woordkaartjes van spelling bij. De kinderen vormen duo’s en pakken stoepkrijt. Elk duo neemt een woordkaartje. Kind 1 springt van pion naar pion en zegt daarbij de klankstukjes van het woord. Kind 2 geeft bij elk klankstukje de regel / categorie aan. Hebben zij het woord gesprongen, dan schrijven ze het woord allebei op het plein. Is het goed geschreven, mogen zij een nieuw kaartje pakken. Is het nog niet goed, dan wordt het woord opnieuw gesprongen via de pionnen maar draaien de rollen om.
Drie keer gebruik maken van een stapeltje pionnen, maar drie keer op een andere manier. Zo zie je dat je met goed basismateriaal en kaartjes, al een heel eind komt.
Waait het? Gebruik dan in plaats van de pionnen een houten plankje met een transparant zakje erop of plak de transparante zakjes op de pionnen. Probleem opgelost!
BASISMATERIALEN LIJST BEWEGEND LEREN
Hieronder een lijst van basismaterialen die je in zou kunnen zetten (in willekeurige volgorde):
- Pionnen
- Houten plankjes met een transparant zakje
- Hinkelbaan
- Touw om touwtje te springen
- Hoepels
- Hesjes met transparante zakje
- Speedladder
- Waslijn met knijpers
- Ballen (in allerlei maten en soorten)
- Draaischijven
- (Sport)hordes
- Houten blokjes uit de gymzaal
- Pittenzakjes (eventueel met transparant zakje)
- Kunststof rondjes / fiches (geknipt uit onderleggers) met whiteboard stift
- Allerlei dobbelstenen (denk ook eens verder dan de ‘standaard’ dobbelsteen
- Teamfiches
- Post-its
- Sorteerbakjes
- Funnybalpaal (bij aanwezigheid op het plein)
- Klimrek (bij aanwezigheid op het plein)
- Zandbak (bij aanwezigheid op het plein)
- Rekstok (bij aanwezigheid op het plein)
- Sommige pleinen hebben een trappetje (dat is natuurlijk fantastisch!)
- Leermatten
- Stoepkrijt
- Kaartjes met leerstof
Materialen kiezen voor bewegend leren
Het is zeker niet nodig om álle materialen van bovenstaande lijst aan te schaffen / in te zetten. Begin daarom met een basis waar je goed mee kunt starten. Uitbreiden kan immers altijd 😉.
De werkvorm is eenvoudig te wisselen wanneer je gebruik maakt van de basismaterialen. Vind je het lastig om met deze basismaterialen, werkvormen te bedenken? Lees dan ook eens het blog ‘Werkvormen voor bewegend leren’.